Esther de Graaff

Zijn nieuwe kamer

Ik houd het blauwe plastic schijfje dat aan mijn sleutelbos zit tegen de voordeur. Eén van de vele voordeuren op dit grote, omheinde terrein. Een groen lampje licht op en ik kan naar binnen. Ik roep: ‘Goedemiddag!’ maar er komt geen reactie. Doordeweeks zijn er tussen 10:00 en 14:30 geen bewoners aanwezig, en zelden is er dan personeel. Met hetzelfde plastic schijfje kan ik terecht in Toms kamer. Zijn veilige plekje hier. Voor hem veel vertrouwder dan voor mij. Een half jaar woont hij er al, en het gaat goed. Over het algemeen oogt hij ontspannen en vrolijk. Hij eet goed, slaapt goed, en de begeleiders gaan vaak met hem fietsen en wandelen. Als hij het weekend thuis is geweest, gaat hij makkelijk weer mee terug. De begeleiding leert hem steeds beter kennen. En zo went Tom, en wennen wij, langzaam aan dit nieuwe leven.

Zijn kamer ziet er gezellig uit. Het beddengoed oogt een beetje smoezelig en ik verschoon het. Zijn knuffels leg ik er weer op, de klamboe netjes rondom het bed. Dat wist ik meteen toen het bekend was dat hij ging verhuizen: er moest een klamboe bij zijn bed komen. Niet om de muggen weg te houden, maar omdat hij het zo leuk vindt. Hij noemt het ‘witte tent’. Thuis heeft hij er minstens vier versleten. Twee jaar geleden ging de laatste kapot, en eigenlijk was ik er ook wel klaar mee. Bijna dagelijks moest ik het bed verschonen, en de klamboe moest ook regelmatig worden gewassen omdat er vieze vlekken op zaten. Een hoop gedoe. Een paar keer vroeg Tom er nog om, maar ik besloot het zo te laten.
Inmiddels was Tom al een stuk zindelijker en ik wist dat een witte tent zijn nieuwe slaapplek aantrekkelijker zou maken. En dat was belangrijk. Om diezelfde reden kwam er een hangschommel. Door de technische dienst werd midden in de kamer een haak aan het plafond bevestigd om hem aan op te hangen. Tom vond het prachtig en heeft al flink wat hang-uren gemaakt.

Het leek een leuk idee, want de laatste tijd ging het wandelen erg goed, en Tom genoot er duidelijk van. 

Op deze stille maandagmiddag ben ik op de kamer van Tom om zijn nieuwe winterjas op te hangen. Zijn oude is kapotgegaan (als noodoplossing heeft hij vandaag een vest en zijn zomerjas aan, terwijl het buiten hooguit 8 graden is). Dat gebeurde toen hij bij ons was, het afgelopen weekend. We gingen wandelen door de duinen. Het leek een leuk idee, want de laatste tijd ging het wandelen erg goed, en Tom genoot er duidelijk van. Dit keer ging het niet goed. Hij rende steeds weg en luisterde totaal niet, wat we ook zeiden en deden. Na veel gedoe en geduld en gegil moesten we serieus ingrijpen, mijn man en ik. We moesten onze tegenspartelende zoon van 1.90 meter stevig oppakken en meenemen. Het was loodzwaar. Het was ellendig. Uiteindelijk zaten we weer in de auto. Tom zat al snel weer te neuriën. Zijn jas was gescheurd, bij beide mouwen. De brok in mijn keel was nog nooit zo groot.

In Tom zijn kledingkast zie ik een shirt dat niet van hem is. Er zit een merkje in met een onbekende naam en het is veel te klein. Meteen heb ik een visioen van Tom die probeert een veel te krap shirt aan te trekken wat een begeleider hem in de haast heeft aangegeven. Ik leg het apart. In zijn speelgoedkast leg ik wat nieuwe puzzels. Er staat een mandje met ansichtkaarten, afkomstig van familie en kennissen. Ik lees ze allemaal. Sommige had ik nog niet gezien. Kaartjes met molens, met de Teletubbies en met foto’s van de gevers, zodat Tom goed begrijpt van wie de kaart afkomstig is. Het ontroert me. Ik voel me iets minder eenzaam.

Altijd wist ik bijna alles van Tom. Wat hij aanhad, wat hij deed, die dag. Wat hij at en dronk. Of hij lekker in zijn vel zat of niet. Wat voor post hij kreeg.

Ik ruim een beetje op en haal een doekje over de vensterbank. Ik start de computer op; misschien is er een update nodig die Tom heeft weggeklikt. YouTube opent meteen en ik kan zien wat hij voor het laatst gekeken heeft. Het is een liedje van Elly en Rikkert met een vrolijk filmpje erbij. ‘Weet je dat de lente komt?’
Glimlachend zie ik voor me hoe Tom dit wippend op zijn stoel heeft zitten luisteren. Of misschien vanuit zijn hangschommel. Het is een prettig beeld. En een mooi liedje in deze donkere, koude dagen.

Het is moeilijk om zo veel liefde te voelen voor je kind, en er geen kant mee op te kunnen.

In het gebouw naast de woning is Toms dagbesteding. Ik ga er niet heen. Het is beter dat hij me niet ziet, dat zou maar onrust geven. Ik drentel nog wat rond in zijn kamer. Ga even in de schommel zitten. Ruik aan zijn knuffelbeesten. Maak zijn tandenborstel schoon. Kijk in zijn spiegel. Zet zijn schoenen netjes.

Het is raar om daar alleen te zijn. Het is moeilijk om zo veel liefde te voelen voor je kind, en er geen kant mee op te kunnen. Hij is zo dichtbij en toch zo ver weg. Een briefje neerleggen heeft geen nut; contact hebben we alleen als we echt bij elkaar zijn. We kunnen bijvoorbeeld ook niet met elkaar whatsappen of beeldbellen. We hebben het geprobeerd, maar hij loopt dan snel weg omdat hij het niet begrijpt. Te verwarrend. Pas zaterdag zal ik hem weer zien. Even flink zijn is mijn motto. Maar nu, zo alleen op zijn kamer, valt dat niet mee. Ik adem diep in en uit.

Wat zou ik hem graag even zien, hem knuffelen en iets tegen hem zeggen.
Dag lieverd, mama was op je kamer. Je bed is weer lekker schoon. Er hangt een nieuwe jas voor je, ik hoop dat je hem fijn vindt. Er zitten handschoenen in de zakken. Doe je die wel aan als je koude handen hebt?
Ben je wel gelukkig, lieve Tom? Ik houd heel veel van je, dat weet je wel, toch?

Door: Esther de Graaff

Gepubliceerd op 4 januari 2022.

   

Winkelwagen
Scroll naar boven