Er zijn van die kinderen die je nooit vergeet. Niet omdat ze zo opvallend zijn in de kring of omdat ze iets bijzonders kunnen, maar omdat ze je raken met iets dat je niet kunt zien. Kinderen die ACEs (Adverse Childhood Experiences) met zich meedragen – grote woorden voor kleine schouders – en wiens pijn en verdriet je in elke vezel van je professional-zijn voelt.
In groep 1/2 komen ze vaker voor dan je zou denken. Jonge kinderen bij wie trauma nog niet in woorden zit, maar in bewegingen. In stiltes. In lichaamstaal. In gedrag dat niet ‘lastig’ is, maar voor hen beschermend werkt. Een taal die ze zelf vaak niet begrijpen maar die jij, door goed te kijken, zult moeten leren spreken.
Een van mijn leerlingen heeft de neiging om plotseling helemaal ‘uit’ te gaan. Niet letterlijk, maar alles in hem trekt zich terug. De blik verdwijnt, de schouders zakken, het lijf wordt zwaar. Alsof iemand de stekker eruit trekt. In het begin schrok ik daar enorm van. Is hij ziek? Verdrietig? Heeft hij pijn?
Maar inmiddels weet ik: dit ís zijn manier van overleven. Als de wereld te veel prikkelt, te snel gaat of te dichtbij komt, schakelt hij uit. Niet uit vrije wil, maar omdat zijn systeem dat besluit.
En dan, na een paar minuten, soms tien, soms twintig … staat hij ineens weer aan. En dan gebeurt er iets waarop ik eerst totaal niet voorbereid was, maar waar ik inmiddels een vaste, veilige reactie op heb: hij zoekt míj. Of eigenlijk: hij zoekt contact. Hij kruipt zo dichtbij dat ik zijn adem kan voelen. Zijn handen pakken mijn shirt vast, friemelen, schuiven de mouw opzij. Hij duwt zijn gezicht in mijn hals of arm, alsof hij wil controleren: ‘Ben je er echt? Ben ik veilig genoeg om weer te landen?’ Huid-op-huidcontact als een anker, een bevestiging dat de wereld niet omvalt.
Het is intens. Het raakt. Het schuurt ook: hoe bewaak ik de broodnodige professionele afstand? En het vraagt een hele bewuste houding van mij: nabij zijn, zonder te overweldigen. Veiligheid bieden, zonder te veel sturing. Aanwezig zijn, zonder oordeel.
En misschien is dat wel de kern van werken met jonge kinderen met ACEs: zij vragen niet om oplossingen, maar om aanwezigheid. En laat dat nou zijn wat ik wél kan bieden; een oplossing heb ik niet, maar ik bén er wel.
Er is ook een andere leerling. Die niet uit gaat, maar juist AAN blijft op een manier die vraagt, trekt, duwt en test. Een kind dat precies weet waar de grens ligt en er vervolgens met één teen overheen schuift. Soms expres. Altijd met een blik naar mij: ‘Zie je me? Ga je me stoppen? Ben ik het waard om voor stil te staan?’
Het ‘grenszoekende gedrag’ uit de boeken wordt in de praktijk ineens een levensvraag. De vraag die diep verstopt zit achter uitdagend gedrag is bijna altijd dezelfde: ‘Ben ik veilig bij jou? Blijf je bij me, ook wanneer ik niet op mijn best ben?’
En dus begrens ik. Niet hard, niet koud, maar helder, warm en voorspelbaar. ‘Tot hier. Ik blijf. Jij kunt dit. Ik laat je niet vallen.’ En elke keer dat we dit samen doormaken, zie ik iets een klein beetje zachter worden in haar lijf.
Grenzen stellen is niet bestraffen; het is veiligheid vormgegeven.
Wat ik de afgelopen tijd vooral heb geleerd, is dat trauma bij jonge kinderen in het lichaam zit. Ze kunnen niet zeggen: ‘Ik heb nu veiligheid nodig.’ Maar ze laten het wél zien: in wegkruipen of te dichtbij komen, in schreeuwen of juist verstommen, in vragen of afwijzen, in vastklampen of weglopen. Ons werk is om het lichaam te lezen, niet het gedrag te labelen.
En dat is soms moeilijk. Omdat je, juist als je graag voor kinderen wilt zorgen, de neiging hebt iedereen meteen te helpen. Meteen te troosten, te fixen, te sussen. Maar jonge kinderen met ACEs leren niet alleen van warmte; ze leren ook van stabiliteit, voorspelbaarheid, van de lange, rustige adem.
En ja … soms betekent dat dus dat ik níet in actie kom. Dat ik rustig blijf zitten, dat ik eerst ademhaal, dat ik kijk. De les die ik de afgelopen periode het sterkst heb geleerd: uitgestelde aandacht is geen tekort, maar een oefengebied. Voor hen. En voor mij.
Sommige momenten zijn moeilijk te beschrijven. Zoals wanneer een kind haast letterlijk in je decolleté hangt, terwijl je andere kinderen begeleidt. Of wanneer iemand aan je kleding trekt en jij moet schakelen tussen nabijheid bieden en binnen de grenzen blijven van wat voor jou oké voelt.
In traumasensitief werken bestaat geen kant-en-klare handleiding. Het is iedere dag weer balanceren tussen nabijheid en professionaliteit. Tussen ruimte geven en begrenzen. Tussen troosten en uitdagen. Tussen jezelf zijn en jezelf bewaken. Maar in al die kleine momenten gebeurt het echte werk. De heling zit niet in de les, maar in het contact. Niet in wat je zegt, maar in hoe je er bént.
Ik werk in groep 1/2, maar soms voelt het alsof ik werk in een kleine gemeenschap van hartjes op twee benen. Sommigen heel sterk, anderen kwetsbaarder, allemaal vol verhalen die ze nog niet kunnen vertellen.
En ik? Ik mag meebewegen, vasthouden, begrenzen, wachten, ademen. Ik mag leren. Elke dag weer.
Deze kinderen zijn groter dan hun trauma’s. Ze vragen niet om perfectie. Alleen om echtheid.
‘Ben je er echt?’
Ja. Ik ben er.
Door: Gytha Funke
Gepubliceerd op 1 december 2025

